- maître
- maître1 [metr],maîtresse [metres]〈m., v.〉1 heer, vrouw ⇒ meester(es), gebieder, baas2 onderwijzer(es) ⇒ leermeester, schoolmeester, voorganger3 meester 〈in bepaalde beroepen〉4 〈juridisch, literatuur, beeldende kunst〉meester♦voorbeelden:1 maître d'un chien • baas van een hond〈politiek〉 les maîtres du Kremlin • de machthebbers in het Kremlinmaître, maîtresse de maison • heer, vrouw des huizesmaître de l'ouvrage • opdrachtgever; 〈ook〉bouwheerêtre maître de son sujet • zijn onderwerp beheersenêtre maître, le maître • de baas zijnêtre son maître • zijn eigen baas zijnêtre maître de soi • zich beheersenêtre maître de son destin • het lot in eigen handen hebbenêtre maître de faire qc. • vrij zijn iets te doenmaître à penser • geestelijk leermeesterse rendre maître de • zich meester maken van, bemachtigense rendre maître d'un incendie • een brand meester wordense rendre maître d'un secret • achter een geheim komenle capitaine est le maître après Dieu • de kapitein is schipper naast Godêtre passé maître dans, en qc. 〈+ onbepaalde wijs〉 • zeer handig zijn in ietsil est passé maître dans l'art de mentir • hij is heel handig geworden in het liegenen maître • met gezagrégner en maître • de onmiskenbare heerser, meester zijnparler en maître • op gebiedende toon spreken2 maître d'armes • schermmeestermaître nageur • badmeester; zwemleraarmaître auxiliaire • leraar met tijdelijke aanstelling3 maître de ballet • balletmeestermaître de chapelle • kapelmeestermaître compagnon • werkbaas, meesterknechtmaître de conférences • lectormaître d'école • (school)meester, onderwijzermaître d'équipage • 〈ongeveer〉bootsmanmaître de l'heure • persoon van wie actuele gebeurtenissen afhangenmaître d'hôtel • 〈in restaurant〉ober, eerste kelner; 〈in voornaam herenhuis〉butlermaître d'oeuvre • 〈bouwkunde〉bouwmeester 〈Middeleeuwen〉; uitvoerder; 〈figuurlijk〉coördinator(à la) maître d'hôtel • met boter- en peterseliesaus4 maître Aliboron • steiloor, domme bemoeialmaître Renard • Reinaert de Vosmaître anonyme • onbekende meester¶ maître chanteur • chanteur————————maître2 [metr],maîtresse [metres]〈bijvoeglijk naamwoord〉1 hoofd- ⇒ belangrijkste, meester-♦voorbeelden:1 maître assistant • wetenschappelijk hoofddocentmaître autel • hoofdaltaar〈sport en spel〉 cartes maîtresses • kaarten met hoogste waardenmaître coq, queux • meester-kokmaîtresse femme • kranige vrouwl'oeuvre maîtresse • het belangrijkste werkpoutre maîtresse • hoofdligger, -balk1. m (f - maîtresse)1) heer/vrouw, meester/-eres, baas/bazin2) onderwijzer/-eres, schoolmeester2. = maîtresse; adjbelangrijkste, hoofd-, meester-
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.